te halen. Deze had een flinke deuk opgelopen omdat Limburg economisch was afgesneden van de eeuwenoude achterlanden in België en het Rijnland. De financiële instellingen interesseerden zich uitsluitend voor de handel, dus voor projecten die hoofdzakelijk het Noorden aangingen. Ter illustratie van de onverschilligheid van de landsbestuurders: op de "Algemene kaart van het Koninkrijk der Nederlanden" die in 1841 door de Koninklijke Militaire Academie werd vervaardigd, werd Limburg slechts ingetekend tot en met Roermond. De zuidgrens van het Koninkrijk der Nederlanden liet men op deze kaart gelijk lopen met de zuidgrens van Noord-Brabant en werd daarna in pal oostelijke richting via Roermond tot aan de Duitse grens doorgetrokken. Men begreep kennelijk nog steeds niet, dat ten zuiden van Roermond ook nog mensen woonden die officieel Nederlander waren. En dit alles gebeurde niet in het grijze verleden, eeuwen en eeuwen geleden, maar in het nabije verleden, toen mensen leefden die de ouders van onze grootouders waren.

Omdat de regering in den Haag van mening was en bleef dat de aanleg van spoorwegen in Limburg "Nederland nauwelijks aanging" (een motivering van de Staten - Generaal !), namen Maastrichtse, Akense, Luikse en Hasseltse industriëlen in arren moede zelf de aanleg van spoorwegen ter hand. De eerste spoorlijn op Limburgse bodem, de lijn Maastricht - Aken werd aangelegd in 1853. In 1856 volgde de lijn Maastricht - Hasselt en in 1861 Maastricht- Luik. De financiering kwam voor rekening van de Limburgse, Duitse en Belgische industriebaronnen zelf. In 1865 werd een "interlimburgse " lijn aangelegd tussen Maastricht en Venlo. Allemaal verbindingen dus tussen of ten behoeve van Limburg en het nabije buitenland. De landsregering in den Haag liet het volkomen afweten als het om een verbinding met het bovenmoerdijkse gebied ging. In 1866, kwam eindelijk met goedkeuring van de Haagse regering de eerste verbinding met Holland en overig Nederland tot stand door vanuit Venlo aan te sluiten op Eindhoven.

Is het niet doodzonde dat nog geen 150 jaar geleden zo'n grote antipathie bestond (of was het angst?) tussen protestant en katholiek, dat het de bewoners van de katholieke "jammerlijke strook grond en verarmd aanhangsel" de aansluiting met het nieuwe vaderland in feite onmogelijk werd gemaakt? Onze Limburgse voorouders gingen hun heil wederom zoeken in het eigen vertrouwde achterland, dat nu echter definitief buitenland was geworden.

Het moet gezegd zijn, dat de Limburgers zelf, en speciaal de bovenklasse, de industriebaronnen, eveneens een groot aandeel hebben gehad in de mislukte Limburgse integratie. De inschakeling van Limburg in de hoge staatsschulden van Holland door middel van belastingheffing werd hier gestaag gesaboteerd. Deze hoge staatsschulden hadden de "Hollanders" aan zich zelf te wijten zo redeneerde men. De Hollandse regering moest zo nodig jarenlang een duur leger op de been houden om te verhinderen dat België inclusief het verenigde Limburg zich definitief zou afscheiden. Velen in Limburg vonden het onverteerbaar dat zij nu zelf moesten meebetalen aan iets wat tegen hun gericht was geweest. De Groot- Nederlandse gedachte had in het zuiden totaal geen weerklank gevonden, alle goede bedoelingen van de koning ten spijt. Deze opvatting werd ook door het Nederlandse gedeelte van Limburg gedeeld. De tegenstellingen werden gretig gevoed door de voormannen van het Noorden en het Zuiden.

Het valt te betwijfelen of de gewone man veel begreep van dit spel van de "Hoge Heren". De gewone man voelde, zoals zovele keren in het verleden, het ongemak van vreemde gezagsdragers. In het dagelijks leven hadden zij meer last van de "Hollandse" belastingcommiezen en de "Hollandse" douanebeamten dan van oude staatsschulden of ontbrekende spoorwegen! De van huis uit protestantse ambtenaren die ook nog een taal spraken die voor de plattelandsbewoners meer buitenlands dan inheems klonk (met Duits of Frans hadden zij minder problemen), werden als vertegenwoordigers van de Hollandse overheersers stelselmatig geweerd en buitengesloten. Alles wat ambtenaar was, was protestants, en alles wat protestants was, was Hollands, en alles wat Hollands was, was "dus" een gevaar voor de eigen identiteit! De tegenstelling katholiek- protestant had zich ontwikkeld tot de tegenstelling Limburg "en de rest".

Tot slot: een volwaardige Nederlandse provincie.

Op staatkundig gebied werd eindelijk, bij tractaat van 1866, het "hertogdom" Limburg losgekoppeld van de Duitse Bond, en pas in 1906, nog geen eeuw geleden, werd de oude benaming "hertogdom" definitief in de officiële staatsstukken vervangen door "provincie".

Waar de rest van Nederland al eeuwenlang op bestuurlijk gebied min of meer zijn eigen boontjes had kunnen doppen en in groter verbanden had leren samenwerken, duurde het tot 1906, voordat voor de Limburgers het laatste officiële obstakel uit de weg werd geruimd. Eigenlijk duurde het tot 1918, tot na het einde van de 1e wereldoorlog, voordat voldoende wederzijds begrip en acceptatie begon te groeien.


39